Kriebelige diertjes

Insectenspecial

Toen Ton in de redactievergadering voorstelde om een insectenspecial te gaan maken was ik gelijk enthousiast. Ik houd wel van een uitdaging. Wel zei ik gelijk: doen we dan alleen insecten of ook allerlei andere kriebelige diertjes? Waar leggen we de grens? Dat is een vraag die mensen al eeuwen en eeuwen bezig houdt. Daar gaat dit stukje eigenlijk over: Hoe kijken we naar onze natuurlijke omgeving en hoe delen we die in? Waar zien we onszelf? Zijn we de kroon op de schepping? Het definitieve eindstation en hoogtepunt van de evolutie? Een nietig pluisje in de ontwikkeling van het leven?  En wat is leven eigenlijk? Anderen een plek geven is ook jezelf een plek geven. 

 

Kerfdieren

Insecten (kerfdieren) zijn zoals het woord het al zegt (insect betekent insnijding) dieren met insnijdingen (twee insnijdingen: daardoor hebben ze een kop, een borst en staartstuk) en zes poten. Dat betekent dat je duizendpoten en spinnen (die hebben 8 poten) bijvoorbeeld niet meerekent en ook allerlei ander klein, ons vaak onbekend, gespuis zoals mijten, aaltjes, amoeben. Dat is jammer, want juist in de wereld onder onze voeten en in het water gonst het van het leven. Dat “gespuis” maakt dat wij als mensen op aarde kunnen leven. Maar omdat we bitter weinig van ze weten, houden we ook niet van ze: onbekend maakt onbemind. Onbemind zorgt weer voor minder aandacht en geld voor onderzoek en maakt dus nog onbekender. We walgen zelfs van ze, noemen ze “ongedierte”, “plaagdieren”. Als we elkaar uit willen schelden of beledigen noemen we elkaar onderkruipsel, kakkerlak, worm, bloedzuiger, luis, oorwurm. De grootste bestseller aller tijden, de Bijbel, droeg ook al niet bij aan het imago van insecten. De allerhoogste straft zijn volk geregeld door insecten op hen af te sturen: horzels en sprinkhanen getuigen van zijn toorn. Beëlzebub, een bijnaam voor de duivel, wordt in de Bijbel wel “de heer der vliegen” genoemd en werd er van verdacht poep te eten. In de oudheid werd in het algemeen gedacht dat insecten zoals vliegen spontaan ontstonden uit poep, rottend vlees en lijken.  De gemiddelde Hollywood horrormovie maakt graag gebruik van het beeld van uitvergrootte insecten om ons de stuipen op het lijf te jagen. Onze kleuterboeken staan vol met beertjes, tijgers, kuikens en konijntjes, maar nooit eens een gezellige kakkerlak, een slimme wesp, of een dansende pissebed. Nou ja, rupsje nooit genoeg, een lieveheersbeestje en af en toe een vlindertje daar gelaten dan. Daar ga je geen populariteitspoll mee winnen.

 

Kiespijn en poep

Die insectenhaat en onkunde leidt er vandaag de dag toe dat we ongemerkt ongeveer driekwart van onze bestuivers hebben uitgeroeid, met bestrijdingsmiddelen, met stikstoftoename. Het ergste is misschien wel dat we dat eigenlijk nauwelijks hebben gemerkt. We kunnen ze missen als kiespijn toch? Fijn toch, dat je ze niet meer van je vooruit hoeft te schrapen, ongestoord je limonade kunt drinken. Zonder bestuivers (N.B. dat zijn vooral zweefvliegen, hommels en wilde bijen, en niet de  huisgehouden bijen uit de korven), helaas, hebben we geen tuin, geen landbouw en dus geen voedsel en geen leven. Verder zijn insecten de vuilnismannetjes van de aarde. Als zij staken of dood zijn, komen wij om in een gigantische berg van dood materiaal en afval.

In de bodem leven nog meer kriebelige diertjes die hebben nog een groter imagoprobleem. Kriebelig omdat ze soms op je huid kriebelen, maar ook omdat ze kriebelig klein zijn.  Die kleine kriebelaars zorgen er voor dat de bodem voedsel bevat voor planten en die planten voor dieren zoals wij. Dat doen ze vooral door dode dingen op te eten en uit te poepen en door elkaars poep op te eten en weer opnieuw uit te poepen. Als zij stoppen met eten en poepen, worden wij ook gedwongen om dat te doen. 

 

Ladder

De kleine kriebelaars zijn al heel lang impopulair bij ons mensen. Een van de eerste indelers van dieren was de Griekse filosoof Aristoteles (ongeveer 350 BC). Aristoteles was een wetenschapper, door heel goed te kijken is hij heel veel te weten gekomen. Hij verdeelde de wereld in in dode en levende materie. Levende materie in planten, dieren en mensen. Hij deelde de dieren in in dieren met en zonder bloed. Insecten vielen dan onder de bloedeloze dieren. Hij heeft ook de term insect gemunt: in partjes gesneden dieren (entoma in het Grieks, het woord voor insectenkenner is entomoloog). Behalve insecten hoorden daar ook de wormen bij, vond hij. Hij vond dode materie onder aan de ladder staan, dan kwamen de planten, dan de dieren en de mensen vond hij een aparte en de hoogste categorie. Die ladder van Ari zit stiekem nog bij ons allemaal in het hoofd. We hebben het snel over hogere dieren en lagere dieren (daar horen dan weer de insecten bij). Hoger zien we dan al snel als belangrijker. Een knuffelhamster beschermen is een makkie vergeleken bij het beschermen van een metselbij, laat staan iets kriebelig kleins ondergronds. 

Nieuwe dieren

 Van Aristoteles tot de 18e eeuw was er bitter weinig belangstelling voor insecten. De kerk had de wetenschap, zeker de biologie, een paar eeuwen in de koelkast geparkeerd. In de 17de eeuw gingen mensen meer om zich heen kijken en op ontdekkingsreis. Om beter te kijken maakten ze ook instrumenten, zoals de microscoop (Huygens, van Leeuwenhoek). Er ging een wereld voor ze open: er waren veel meer kriebeldieren dan in de bijbel stond, sommige insecten deden aan gedaanteverwisseling (poppen, larven, nimfen, etc), er bestonden nog kleinere dieren dan insecten (amoebes, bacteriën). Al die “nieuwe”dieren moesten weer opnieuw ingedeeld en benoemd worden. Waarschijnlijk kennen we vandaag de dag nog maar 20% van alle insecten. Van de eencelligen weten nog veel minder.

Rijken

De Zweed Karl von Linne (Linnaeus 1707-1778) maakte een nieuwe classificatie, of taxonomie, van levende wezens. Hij deelde de natuur in in een plantenrijk en een dierenrijk. Dat beeld van een koninkrijk hield natuurlijk gelijk in dat er een hiërarchie was. Binnen een rijk waren er stammen en daarbinnen klassen.  Daarbinnen gaf hij dieren (en planten) een dubbel Latijnse naam. De eerste is het geslacht/genus, de tweede de soort/species. Die gebruiken we vaak nog steeds. Hij deelde alles in op uiterlijk. Bloemen van een bepaalde kleur, hoeveelheid kelkblaadjes, hoeveel pootjes, kleur van het schild, etc. Zo konden geleerden over de hele wereld dieren en planten met dezelfde naam aanduiden. 

Slimsten

De volgende doorbraak in het indelen kwam in 1859 van Charles Darwin, vader van de evolutietheorie. Er werd lang gestoeid om een nieuwe indeling te maken. Die kreeg de vorm van een stamboom. Die stamboom had 5 hoofdtakken: protozoën (eencelligen), schimmels, planten, dieren en bacteriën. De mens was een dier geworden, verwant aan de apen. Dat was al een flinke duikeling van ons voetstuk. Er zijn hele volksstammen die dat nog steeds niet aan kunnen. Anderen hielden vol dat we dan weliswaar voortgekomen waren uit die kleine kriebelaars, maar dat dat heeeeel lang gelden was, en dat we toch wel de slimsten, de enige echte intelligente waren. Dat is een beetje alsof je een hardloopwedstrijd tussen mensen en cheetahs organiseert met als voorwaarde dat iedereen op twee benen moet lopen. 

 

Oeroud en piepklein

Ruim honderd jaar later kwam een nieuwe doorbraak op naam van de Amerikaanse microbioloog Carl Woese te staan. Hij vond die rijken van Linnaeus en stamboom van Darwin maar niks. Te veel gebaseerd indeling op uiterlijke kenmerken. Dat kon objectiever volgens Woese, met behulp van de nieuw ontdekte barcode van het leven: DNA. Hij deelde het leven in in drie grote hoofdgroepen: eukaryoten (alles met een celkern, variërend van mensen tot vlooien en walvissen), bacteriën en archaea. Archaea worden ook wel “oerbacteriën” genoemd. Bacteriën en archaea hebben geen celkern en worden prokaryoten genoemd, zij vormen de stam van onze stamboom.  De mens was opeens gereduceerd tot een nietig sprietje aan de levensboom in plaats van de kroon op de schepping, want die prokaryoten zijn veruit in de meerderheid, zowel in aantal als in biomassa. 

Woese werd tot zijn dood in 2012 nog belachelijk gemaakt: het hele idee van die archaea was een lachertje vonden zijn collega’s. Inmiddels is het lachen hen vergaan: archaea bestaan. Archaeon (enkelvoud van archaea) is het meest primitieve leven dat er is. Ze zijn piepklein, (pakweg 2 à 3 duizendste millimeter) en zien eruit als korrels, zonder elektronenmicroscoop zie je ze niet.  Er zijn bolle, platte, langwerpige, en soms hebben ze een zweepstaart.  Ze leven werkelijk overal: in de kokend hete zwavelbronnen van Yellowstonepark, onder het poolijs, kilometers onder de grond en in de diepten van oceaan. Gelukkig houden ze van mensen, want ze zitten ook in ons: in onze darmen (ze zijn geurmakers van onze scheten), in onze tandplak, in onze neus, maar ze maken ons niet ziek. Sterker nog: wetenschappers denken dat ze ons beter kunnen maken door antibiotica te leveren in de strijd tegen ziekmakende bacteriën. Ze maken een belangrijk deel van de biomassa op aarde uit. We weten nog heel weinig van ze, maar ze bevolken onze aarde al 3,5 miljard jaar.  

 

Gedeel en gekrakeel

Al dat ge(in)deel leidt nog steeds tot veel gekrakeel. Telkens blijkt er weer een nieuwe indeling nodig en mogelijk. Voorlopig blijft DNA wel even een handig instrument bij het sorteren. Al hebben we dan moeite om bijvoorbeeld bacteriesoorten in te delen, die wisselen namelijk heel makkelijk onderling van DNA. Dan zouden ze dus opeens van een andere soort moeten zijn, lastig. Inmiddels zijn er archaea gevonden die meer op eukaryoten lijken (die tak waar wij mensen bij horen) en is er DNA gevonden dat in geen van de 3 takken van Woese lijkt te passen. Met virussen weten we ons ook geen raad: zijn ze dood of leven ze? Ze kunnen ons in ieder geval wel dood maken. Zijn ze een apart domein aan de boom van leven? 

Al dat ge(in)deel is natuurlijk interessant, maar niet waar het om gaat. Mogelijk zet dit stuk je aan tot nadenken over hoe je kijkt naar alles wat leeft in je tuin en wat jouw plek is te midden van al dat leven. Met dit nummer willen vooral je aandacht vragen voor al het onaanzienlijke leven wat onderkruipt en rondfladdert in je tuin en wat mogelijk niet direct tot je favoriete levensvorm behoort, maar waar we met zijn allen toch mooi van afhankelijk zijn. Misschien kunnen we zo een beetje de insectenhaat en de kriebeldiertjesangst verminderen. We kunnen niet leven zonder ons ”ongedierte”.

 

Iris