Van tuinder Wieselien uit de Zwaluwlaan kregen we deze mooie foto van een grote sabelsprinkhaan. Ze schreef ons: “Vandaag (het was half augustus red.) gevonden in huis verstopt onder een stoel, haha, Meteen uitgelaten in de tuin. Niet eerder hier gezien wellicht wel gehoord maar gedacht dat we droomden ergens anders te zijn.” Wieselien is een echte held want volgens sommigen kan deze grote sprinkhaan gemeen bijten.
Mannen met grote voelsprieten
Grote groene sabelsprinkhaan is zijn volledige naam, of als je deftig wilt doen tettigonia viridissima. Sabelsprinkhanen vormen een aparte groep onder de vele soorten sprinkhanen. Hun vleugels zijn breed en lang,: Ze zijn ongeveer twee maal de lengte van hun achterlijf. De vrouwtjes hebben een lange, vrijwel rechte legboor. Die legboor is de “sabel”. Vind je zo’n grote groene sprinkhaan zonder sabel, dan is het een mannetje. Bij het vrouwtje reiken de vleugels tot aan de punt van de legboor.
Mannetjes hebben veel langere en dikkere voelsprieten, mannetjes zijn vaak iets smaller en dunner en hun vleugels reiken tot ver (ong. 1 cm) over het achterlijf. De vrouwtjes hebben vaak kleinere voelsprieten. Ze zijn vaak groter dan de mannetjes en hun vleugels reiken vaak tot net ietsje over het achterlijf. Deze van Wieselien is met zijn enorm lange vleugels waarschijnlijk een mannetje. Het liefst zit deze sprinkhaan in ruigtes met distels, hogere grassen, boerenwormkruid, braam en dergelijke. Hij houdt ook van zon en warmte.
Nimf in harnas
Na de paring duwt het vrouwtje haar sabel in een boomspleet of in de grond liefst tussen hoge grassen en legt haar eitjes. Ze kan wel tot 230 eitjes leggen die ze een beetje her en der verspreidt. De eieren kunnen tot wel acht jaar overwinteren. Hierdoor kunnen sprinkhanen ook in ongunstige omstandigheden overleven. In het voorjaar komen piepkleine en heel kwetsbare nimfen uit de eitjes. Nimfen hebben geen vleugels en kruipen wat hulpeloos in de rondte. Daarna vervellen de nimfen een aantal malen, ze scheuren dan eigenlijk uit hun jasje, of liever harnasje. Na een paar keer krijgen ze vleugels. Vanaf midden augustus tot diep in september/oktober vind je de volwassen sabelsprinkhanen in de tuin.
Rovers
Het zijn echte rovers. Grote groene sabelsprinkhanen eten van alles. Ze eten planten: bloemen en knoppen van allerlei planten. Maar ze eten ook insecten als vliegen, rupsen en andere sprinkhanen. Die worden met hun bedoornde voorpoten gegrepen en met de sterke kaken in stukjes gebeten. Treksprinkhanen die in enorme zwermen als een wolk door de lucht vliegen en in hun vlucht alles kaal vreten, komen in onze streken gelukkig niet voor. Zelf moeten ze bang zijn voor vleermuizen en sommige vogels, waaronder ooievaars. Verder worden ze gegeten door kleine gemene rakkers als parasitaire wespen en roofwespen, mijten en aaltjes. Dat is dan weer handig als je een sprinkhanenplaag hebt, want met deze kleine parasieten kun je sprinkhanen behoorlijk in toom houden.
.
Katapulten
Hoewel een sprinkhaan eigenlijk niet echt kan vliegen, kan hij wel tientallen meters zweven. Door zijn grote vleugels lijkt hij tijdens de vlucht meer op een vlinder dan op een sprinkhaan. Zo kunnen ze snel nieuwe gebieden “koloniseren”. Springen kunnen ze als de beste. Gemiddeld kan een sprinkhaan namelijk zo’n 25 centimeter hoog en makkelijk een meter ver springen. Dat lijkt misschien niet zo veel, maar dat kan je dit vergelijken met een mens die over een voetbalveld heen springt. Om die gigantische sprong te maken, gebruikt de sprinkhaan zijn achterpoten als een katapult. In zijn knieën zit een soort veer, waarin hij energie kan opslaan. Aan het begin van de sprong ontspant hij de spieren in zijn achterpoten, waardoor hij de lucht in gekatpulteerd wordt.
Snuffelsprinkhaan
Net als sommige andere insecten kunnen sprinkhanen heel goed ruiken. Ze kunnen zelfs leren om voor hen nieuwe geuren te herkennen, zelfs in heel kleine hoeveelheden. Onderzoekers in Amerika hebben sprinkhanen geleerd om explosieven op te sporen. Met behulp elektroden die de hersensignalen van de beestjes leren begrijpen konden ze een sprinkhaan ‘ombouwen’ tot een snuffelhond of liever snuffel (sprink)haan.
Muziek of gekras? Viool of drumstel? Krekel of sprinkhaan?
Ze zijn groen (viridisssima betekent supergroen). Ze kunnen zich dus makkelijk verstoppen en je ziet ze niet zo makkelijk tenzij ze vliegen. Ze vallen vooral op door hun luide en schelle ratelen, tenminste de mannen. Hij “zingt” van ’s middags drie uur tot ’s nachts drie uur in de nazomer. De mannetjes doen dat om vrouwtjes te lokken. De vrouwtjes maken geen geluid. Het sjirpen ontstaat doordat hij zijn vleugelranden over elkaar wrijft. Dat heet striduleren. Er zijn ook sprinkhaansoorten die trommelen op bomen of tikken op of wrijven tegen hun vleugels.
Waar krekels bekendstaan om hun melodieuze, tjirpende avondconcerten, maakt een sprinkhaan een eerder monotoon, ‘rasperig’ geluid. Sabelsprinkhanen hebben oren op hun voorpoten. Voor een insect kunnen ze best goed horen – zo kunnen ze bijvoorbeeld volume en ritme onderscheiden – maar verschil in toonhoogte niet.
Krekels worden vaak afgebeeld als violist, sprinkhanen zijn meer slagwerkers. Met hun langwerpige lijf, hun stevige achterpoten en hun rechte, leerachtige vleugels zijn sprinkhanen en krekels duidelijk familie van elkaar. Maar toch zijn er wat duidelijke verschillen. Krekels behoren net als sabelsprinkhanen tot de subcategorie van de ‘langsprietigen’ of Ensifera. Alle andere sprinkhanen vallen onder de ‘kortsprietigen’ of Caelifera. Ook zijn krekels wat platter van vorm, donkerder van kleur en hebben ze kortere pootjes. Daardoor kunnen ze minder ver springen dan sprinkhanen. De vleugels van de krekel zitten aan de bovenkant van zijn lichaam in plaats van aan de zijkant.
Iris de Veer