De gewone dieren hadden al een koning, de leeuw. Daarom wilden de vogels ook een koning hebben. Ze kwamen bij elkaar om een koning te kiezen. Omdat iedereen natuurlijk koning wilde zijn, was het een gekrakeel van jewelste. Ze kwamen er niet uit. Toen bedachten ze een wedstrijd. De vogel die het hoogste zou kunnen vliegen, die zou koning zijn. Alle vogels deden heel goed hun best. Al snel moesten de meeste vogels het af laten weten en ze gaven het op. Het eerste de zangvogeltjes, toen de grutto’s en de kieviten, toen meeuwen, toen de ganzen. Uiteindelijk bleef de vale gier over. Niemand kon zo hoog vliegen als de gier. Toen de gier zo hoog vloog dat zelfs hij niet hoger kon, kwam er opeens een piepklein vogeltje tussen zijn veren vandaan. Hij klapperde met zijn kleine vleugeltjes en kon nog net wat hoger komen dan de gier. Daarom moesten de vogels hem nu wel tot de koning der vogels uitroepen. Veel vogels vonden dat dat niet eerlijk was. Toen werd besloten dat de gier de koning der vogels was en dat het piepkleine vogeltje alleen in de winter, als alle vogels toch op reis waren, koning zou mogen zijn. Zo kreeg hij de naam “Winterkoning”.
De Winterkoning is inderdaad heel klein, zo’n 10 cm. Je kunt hem herkennen aan zijn trots opgewipte staartje, dat maar heel kort is. Bovenop is hij bijna rossig bruin. Zijn buik en zijkanten zijn dwarsgestreept. Als je hem in de tuin naar voedsel ziet zoeken, lijkt het net een muis die rondscharrelt. Hij is heel snel en beweegt een beetje zenuwachtig. Hij rent vaak over de grond heen en weer op zoek naar insecten. Hoewel hij erg klein is, zingt de Winterkoning allesbehalve zacht. Als je zijn geluid eenmaal kent, zul je ontdekken dat je hem vaker hoort dan ziet.
Het is een standvogel, hij trekt niet weg, en zingt zelfs in de winter nog. Ondanks het feit dat hij in de winter koning is, heeft hij het dan heel moeilijk. Zijn voedsel bestaat voornamelijk uit insecten en die zijn er in de winter bijna niet te vinden. Vooral in strenge winters sterven er veel. Gelukkig zijn er altijd voldoende die een strenge winter overleven. Ze zoeken vaak bij koud weer elkaars gezelschap, bijvoorbeeld in een nestkast. Zo heeft men wel eens een 40 tot 50-tal Winterkoninkjes in één nestkastje gevonden. Zo samen hou je het nu eenmaal beter warm dan alleen. Ook zoeken ze in de winter wel oude schuren en andere gebouwen op en blijven daar. Daar is het lang zo koud niet en bovendien zijn daar vaak nog wel insecten te vinden.
In het voorjaar gaat de Winterkoning hard aan het werk en bouwt meestal meerdere nesten. Het koepelvormige nest, bestaande uit mos, bladeren en gras, wordt gemaakt in dichte struikgewassen, in houtstapels, maar ook bijvoorbeeld in klimophagen. Het mannetje doet al het werk en het vrouwtje zoekt dan het beste en veiligste nest uit om haar eieren in te leggen. Als het vrouwtje op de eieren zit, probeert het mannetje vaak in één van de andere nesten nog een vrouwtje te lokken. Lege nesten worden vaak ook nog gebruikt als slaap- en speelnesten, zowel door de ouders als de jongen. Meestal krijgt de Winterkoning meerdere keren jongen per jaar, zodat de wintersterfte snel weer goedgemaakt wordt. Je kunt dit vogeltje bijna overal in Nederland tegenkomen. Hij is het liefst op een wat rommelig plekje op zoek naar insecten. Als hij voor je neus weg vliegt hoor je een “snorrend” geluid van zijn vleugels.
door Iris