Te vroeg
In haar hand heeft ze een apparaatje wat er uit ziet als een ouderwetse walkman. Het blijkt een vleermuizenopspoorder te zijn. Het ontvangt het ultrasone geluid waarmee vleermuizen hun omgeving scannen, of liever echoën. Iedere vleermuizensoort blijkt zijn eigen frequentie te hebben. Zo kun je ze gemakkelijk determineren. Door de geluidsgolven te vertragen kan het apparaatje hun geluid ook hoorbaar maken voor ons mensen. Niet dat we een vleermuis hebben gezien, want op de avond van 4 juli, is het te lang licht. Of zijn wij te vroeg. Wij, een twintigtal tuinders, zijn op excursie met ecoloog van het stadsdeel Oost, Els Corporaal. Vleermuizen komen pas na de schemer en dan zitten wij al weer aan de koffie en een wijntje.
Vleermuizen
Els vertelt ons over planten en dieren in ons eigen park. Waarschijnlijk zitten er wel 6 verschillende soorten vleermuizen op ons terrein. Daar moeten we blij mee zijn, want vleermuizen vangen enorme hoeveelheden muggen in de zomermaanden. Ten onrechte hebben vleermuizen een slechte naam en worden ze met vampieren geassocieerd. Onterecht want hier vallen ze nooit mensen aan. De kleinste weegt niet meer dan een tafeltennisballetje en de grootste heeft een spanwijdte van 30 cm. Soms zoeken ze per ongeluk de binnenkant van onze huizen en schuren op. Niet oppakken, gewoon het raam of de deur open, dan vliegen ze vanzelf weer weg. Ze nestelen veelal in holle bomen. Je kunt ook vleermuiskasten plaatsen. Els lijkt dat een goed idee voor de vereniging.
Oevers te steil
We lopen langs de Koekoeklaan. De ecoloog is enthousiast over het oeverproject daar: een geleidelijke oever in plaats van beschoeiing. Dat zorgt voor een veel grotere verscheidenheid aan oeverplanten: planten die houden van meer en en planten die houden van minder vochtig krijgen zo allemaal een plek. Het is ook veel beter voor dieren in het park: niet alleen kikkers, maar ook egels blijken bijvoorbeeld makkelijk te zwemmen. Ze kunnen alleen niet tegen de steile oevers op en verdrinken dan. Ze moeten makkelijk de kant op kunnen. Een trapje maken, bijvoorbeeld een plank met wat kippengaas erop, helpt dieren om het water uit te komen.
Dood
Ze vindt wel dat onze sloten wel erg doods zijn: er zit te weinig zuurstof en te veel voedsel in het water. Dat kan verbeteren door beter te baggeren ( en dan liefst niet allemaal op hetzelfde moment, dat maakt dat waterdieren kunnen vluchten ), en minder of liever helemaal niet mesten, want dat spoelt uit in de sloot. Veel voedsel zorgt voor kroos en kroosvaren, die sluiten het wateroppervlak voor zonlicht, en zonder zonlicht geen zuurstof en geen leven. Geen bladeren in de sloot, dus meer open ruimte boven de sloten, helpt om dat te verbeteren, zegt onze gids. En beweging maken in het water, bijvoorbeeld door een op zonnecellen werkend pompje her en der voor een beetje stroming te laten zorgen. Dat zou betekenen dat we weer meer salamanders, vissen, kikkers en ander waterleven zouden krijgen. Ook de ringslang bijvoorbeeld, de niet giftige vanger van kikkers en slakken, vindt dit water veel te vies en komt daarom bij ons niet voor.
IJsvogels
Behalve geleidelijke oevers, is af en toe een steile oever van klei een goed idee. Een omgevallen boom laten liggen is goed voor de afwisseling van flora en fauna. Zo ’n omgevallen bomen met zijn wortels boven de sloot gehangen, of een steile kleioever is een ideale nestelplek voor de ijsvogel. IJsvogels zijn van die prachtige exotisch gekleurde vogeltjes. In tegenstelling met wat hun naam doet vermoeden, kunnen ze niet tegen hele strenge vorst: ze moeten kunnen vissen. Heeft u ooit wel eens een turquoise met blauwe schicht over het water zien scheren, nou dat was er dan eentje.
Rommel is goed
Ze is enthousiast over de nattere gebiedjes, het bomenmoerasje, en de takkenbossen en houtwallen, die maken het terrein juist weer aantrekkelijk en gevarieerd. Rottingsprocessen worden veroorzaakt door schimmels en bacteriën, die vormen weer voeding voor mijten en andere kleine insecten. Kleine insecten zijn weer voedsel voor grotere insecten, die weer gegeten worden door bijvoorbeeld egels. Die insecten maken voedsel voor planten met hun uitwerpselen en zorgen voor een goede grondstructuur en vruchtbare bodem. Voor het dieren- en plantenleven zijn rommelplekken met bladeren en takkenhopen een voorwaarde.
Vlinders, bijen en brandnetels
Ook de bijenkasten vindt ze een grote aanwinst. Zonder de bijen kunnen de meeste planten zich niet voortplanten. Er is veel sterfte onder bijen, dus hoe meer bijenvolken, hoe beter. Ze vindt dat er wel meer open ruimte gemaakt zou kunnen worden voor de afwisseling. Verschillen in begroeiing maken dat er ook variatie in leefomgeving is, en dus meer variatie in wat er bloeit en groeit. Veel vlindersoorten bijvoorbeeld kunnen hun eitjes alleen op bepaalde planten leggen. Variatie in planten geeft variatie in vlinders. Veel van wat tuinders onkruid vinden, bijvoorbeeld haagwinde en brandnetel zijn goed waardplanten (zo heten planten waar rupsen op leven). De brandnetel is zelfs veruit de populairste. De rupsen van de kleine vos, de dagpauwoog, het landkaartje, de atalanta en zelfs de gehakkelde aurelia zitten bij voorkeur op de brandnetel. Wie van vlinders houdt, laat dus in een hoekje wat brandnetels groeien in zijn tuin. Els pleit ook voor tuinen die naast allerlei gekweekte soorten ook inheemse planten herbergen. Veel inheemse planten worden bedreigd en hebben meer kans om te overleven in bijvoorbeeld ons soort volkstuincomplexen. Ze raadt ons aan op het internet naar heemtuinen te zoeken en naar kwekerijen die gespecialiseerd zijn in inheemse zaden en planten. Volkstuinen kunnen zo een rol spelen in het behoud van flora en fauna.
Plagen en fretten
En we kunnen er niet om heen: onze plaagdieren, de konijnen. Ze vindt dat de toename van de konijnenpopulatie niet natuurlijk is. Veel van de konijnen komen uit de dierenwinkel en zijn losgelaten. En natuurlijke vijanden van het konijn hebben het moeilijk. Ze begrijpt dat tuinders hun kostbare planten willen beschermen. Al die afgegaasde tuinen zijn niet fijn voor ander dieren, egels, padden, kikkers etc, zegt Els. Die kunnen ook niet meer gemakkelijk rondtrekken. Het mooiste zou zijn om er voor te zorgen, dat er meer natuurlijke vijanden van de konijnen, zoals fretten, wezels, vossen, bunzingen, rond zouden lopen, of mensen met geweren. Ze begrijpt niet dat het stadsdeel tegen het uitzetten van fretten is.
Dank aan de commissie Uit en Tuin die deze ecoloog bij ons uitnodigde en zorgde voor een leuke en leerzame avond.
Iris