Een kleine geschiedenis van de volkstuin
Armentuin
Al 175 jaar bestaan er volkstuinen in Nederland. De eerste werd opgericht in Franeker door de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. De eerste volkstuinders waren een soort stadsboeren. Plattelanders trokken naar de stad en wilden doorgaan met het werken op het land. Soms moesten ze ook wel, om niet te verhongeren. Volkstuinen werden ook opgezet door kerken als armenzorg, om zo de kosten voor liefdadigheid te drukken. Ze werden dan ook “armentuinen” genoemd. Liefdadigheid betekende dat de tuinders weinig of niets te vertellen hadden en scherp in de gaten werden gehouden.
Wild of georganiseerd
In de jaren 30, tijdens de crisisjaren groeide het volkstuinwezen. Je had “georganiseerde” en “wilde” tuinders. Die wilde tuinders kraakten stukken braakliggend land, bijvoorbeeld langs spoorwegen en bebouwden die. Georganiseerden huren een tuin, vaak collectief van bijvoorbeeld een gemeente. Vanaf de dertiger jaren gaan de “georganiseerde” tuinders zich meer en meer verenigen. In Amsterdam ontstonden de eerste verenigingen en bonden van tuinders. Ze wilden samen sterk staan tegen de stadsbesturen die, ook toen al, tuinders gemakkelijk van hun land afzetten, zodra dat nodig was voor stadsuitbreiding. De volkstuinen bevonden zich immers vooral aan de rafelranden van de stad. Ook organiseerden de verenigingen en bonden demonstraties tegen de verhoging van de tuinhuren door de gemeenten. Pas later zorgen de verenigingen ook voor praktische zaken als het onderhoud van gemeenschappelijk groen en paden en gezamenlijke inkoop.
Van alle markten
In de jaren 30 kwam er kritiek van de boeren op het volkstuinwezen. Ze vonden de volkstuinen oneerlijke concurrentie. Anderen waren juist enthousiast over de tuinen als bron van gezond voedsel voor “het grauw” en als middel in de strijd tegen “de ledigheid en de troosteloosheid van het werkloze bestaan”. De uiterste flanken in de politiek, zowel de socialisten als de nazi’s, waren sterke voorstanders van de volkstuin. De socialisten zagen in de tuinen een middel tot Volksverheffing. De jeugd kon er spelen en buiten zijn. Het was goed voor de volksgezondheid door gezond eten, tuinders leerden iets over de natuur, en de tuin bracht de broodnodige rust voor de vermoeide arbeider. De nazi’s en andere conservatieven zagen de volkstuinen onder meer als middel tegen het communisme. De arbeiders zouden minder snel staken en geneigd zijn tot revolutie. Met de tuin hadden ze immers wat te verliezen zo was de redenering.
Oorlogstuinen
In de oorlog werden er veel tuinen uitgegeven. Die “oorlogstuinen” brachten de verplichting mee om voor de helft aardappels te verbouwen. Daarvan werd dan een deel geconfisceerd door de bezetter. Het aantal tuinen wordt flink uitgebreid. In 1929 waren er nog maar 1400 georganiseerde tuinders, in 1944 waren dat er al 41.000. Na de oorlog zakte de belangstelling drastisch mede door gebrek aan bouwmateriaal voor de huisjes. Dat zorgde voor meer dan halvering van het ledenaantal. In 1948 was het aantal tuinen gezakt tot 15.500 (ter vergelijking in 20 11 waren er 27.500 tuinders georganiseerd bij de AVVN). (Het gerucht gaat echter dat er in Nederland wel 240.000 volkstuinen zouden zijn, en bijna 1000 tuinverenigingen.)
Nutstuinen
Het karakter van de tuinen veranderde in de loop van de tijd. Van charitatieve instellingen voor de allerarmsten, werden het “nutstuinen” voor arbeiders. Omdat mensen er voor moesten betalen wilden ze ook wel dat de kosten tegen de baten opwogen. Regelmatig is er dan ook gesteggel over de huur van de tuinen. In 1921 geeft gemeente Amsterdam voor het eerst toestemming om ook bloemen en andere siergewassen te gaan kweken en ontstaat de recreatieve tuin. Tuinieren wordt voor het eerst een hobby ook voor arbeiders. Na de oorlog ziet men de volkstuinen als middel voor het “opladen van de arbeidskracht” ten behoeve de wederopbouw.
Hobbytuin
Ook andere bevolkingsgroepen gaan de volkstuinen meer en meer ontdekken als middel tot ontspanníng temidden van het stadsgewoel. Er was een verlangen bij volkstuinders om los te komen van connectie met armoede en grauw. ‘De volkstuin als ontspanningsplaats voor heel het gezin moet zijn recht van bestaan verkrijgen. De schouders er onder en vooruit.” zo valt er te lezen in het blad De Volkstuin, van maart 1929. Volkstuinparken worden netter en ordentelijker. Er komen voorschriften over huisjes, modelhuisjes, er komen regels over hoe de tuin er uit moet zien. Een verzorgde tuin schept levensgeluk, zo luidt het. De “recreanten” moeten zich kunnen verpozen in een smaakvolle omgeving. Dan ontstaan er ook steeds meer andere activiteiten in volkstuinverband, zoals filmclubs, boekenclubs, jeugdwerk en sportactiviteiten. Er komen gemeenschappelijke recreatieruimten.
Natuur en meer
Een relatief nieuwe ontwikkeling is dat de volkstuinders zich inzetten voor bescherming van dieren en planten. Het natuurlijk tuinieren wordt gepropageerd: gifvrij, ecologisch, een plek voor dieren. Er komen ook andere groepen tuinders binnen: alleenstaanden, jongeren, yuppen en allochtonen. Ook de functie van de volkstuincomplexen voor de omwonenden wordt een issue. De paden moeten vrij toegankelijk worden voor recreatie door anderen dan de tuinders. Omwonenden moeten ook kunnen recreëren in het groen van de volkstuin. Welke ontwikkelingen zullen er nog volgen? Wij maken met zijn allen de geschiedenis van de volkstuin. Denkt en doet u mee?
Iris