Bomen met bomen
Aflevering 1
Ons hele complex staat er vol mee, ze staan zelfs in je eigen tuin. Als je niet uitkijkt vind je ze zo vanzelfsprekend, dat je gedachteloos aan ze voorbij gaat. Tijd om deze zwijgende meerderheid eens aan het woord te laten, dachten wij. Voor je het weet komen ze in opstand als je niet naar ze luistert. In onze nieuwe serie “Bomen met bomen” interviewen wij telkens een ander soort boom over zijn leven en proberen door te dringen tot de ware kern, de ziel van de boom. Hoe hij groeit, wat zijn karakter is, waar ze voor gebruikt worden en werden, hoe je met ze moet omgaan, wat er over hen geschreven en gezegd werd.
Vandaag de eerste gast in deze rubriek: de els, een taaie Tukker, noeste werker met een heidens verleden.
Els, normale jongen uit de achterhoek
Ik ben van nature een dienstbare en bescheiden boom, je hoort mij niet snel klagen, ik heb niet al te veel praatjes of spatjes. Je hebt de neiging om mij zo “normaal” te vinden dat je me over het hoofd ziet. Komt misschien door mijn houding, ik sta graag te mijmeren aan het water. Misschien door waar ik oorspronkelijk vandaan kom, meer de Achterhoek dan het westen. Toch ben ik geen kleine jongen, als je mij mijn gang laat gaan kan ik meer dan 20 meter worden, een enkel familielid komt boven de 30 meter. Ik stel eigenlijk weinig eisen aan de grondsoort, ik houd van vocht en ik ben een dankbare gast voor mijn omgeving. Ik hecht me stevig en wortel vrij diep. Ik groei als onkruid op drassige niet te zure grond. Ik ben een vrije jongen, ik houd er niet van als er wegen of andere verhardingen over mijn wortels worden gelegd, dan stik ik en leg ik het loodje. Hoewel onaanzienlijk, ben ik niet van de straat, ik kom uit een oud geslacht. Mijn Latijnse naam is Alnus, dat schijnt te komen van ‘alator amme’ wat betekent ” ik word door de stroom verzorgd’ . Waarschijnlijk heb ik zelfs Keltische roots en komt mijn naam van het woord “alis” dat water betekent .
Ik ben in hart en nieren een Europeaan. In Nederland was ik van oorsprong een Tukker. De laatste eeuwen kom ik ook voor in het westen.
Stoere vent met vrouwelijke propjes
Hoe ik er uit zie wil je weten? Meestal zie je mij als zwarte els, soms als witte of grauwe els en bij kwekers zie je allerlei opgepimpte familieleden van me. Mijn huid is zwart-bruin en gegroefd. Mijn jonge twijgen zijn wat driehoekig, ze dragen harsklieren waardoor ze kleverig kunnen zijn. Dit in tegenstelling tot de takken van mijn zus de Witte els die rond zijn en niet kleverig maar zachtbehaard. Mijn knoppen zijn grijsviolet van kleur, zitten op een steeltje en voelen net als mijn jonge blad ook wat kleverig aan. Vandaar mijn Latijnse bijnaam glutinosa (=kleverig).In de winter zie je mijn paarsige gloed.
Hoewel ik me voordoe als ruige vent heb ik ook een meer verborgen vrouwelijke kant. Mijn mannelijke kant zie je heel vroeg in het voorjaar in de vorm van lange dunne roodbruine katjes waar mijn mooie gele zaad overvloedig uitwaait. daar kun je als mens hooikoorts van krijgen.
Mijn vrouwelijke kant is wat moeilijker te zien. Het zijn dikke bruinige propjes die komen in september aan mijn takken en blijven daar tot ver in de zomer zitten. In de zomer zijn ze oud, hard en zwart geworden.
Mijn bladeren en mannelijke katjes lijken wel een beetje op die van de hazelaar. Mijn verspreid staande bladeren worden zo’n 10 cm groot, zijn eirond, hebben prachtige rechte nerven en een afgeronde top. ‘Is het elzenblad zo groot als een duit, dan komt de koekoek er uit’, zo luidt een oude volkswijsheid.
Ik ben geen herfstfiguur, al dat gedoe met die kleuren en zo, daar doe ik niet aan. Ik laat de boel gewoon groen vallen, ben ik er in een keer af. Door mijn ruige leven word ik meestal niet heel oud, maar er zijn er toch onder ons die de 150 jaar halen.
Ik ben voor niets en niemand bang, maar de elzenweerschijnzwam kan mij via wonden, bijvoorbeeld van afgezaagde takken infecteren. Dat grijpt me aan, mijn takken worden een soort cake en breken spontaan af en uiteindelijk overleef ik dat niet. Die elzenweerschijnzwam is een soort elfenbankje. Verder wordt mijn blad af en toe aangevreten door een grappig metaalkleurig kevertje, het elzenhaantje, maar daar trek ik me niets van aan.
Ruig en dienstbaar
Ik kan tegen een stootje, ik laat straffeloos in me hakken en snijden als het moet. Ik ben een taaie rakker, ik gedij wel bij een beetje ruige aanpak. Als je mij bij de grond afsnijdt kom ik gewoon oerend hard weer terug, Je kan me toppen en grof snoeien zonder dat ik protesteer. Het hout dat je van me afhaalt is voor van alles bruikbaar. Je ziet me zowel als struik (hakhout), als geknotte boom, als windkering (bijvoorbeeld rond boomgaarden), als beplanting langs wandelpaden, zowel als als flinke boom met meerdere stammen langs het water. Ik ga met mijn tijd mee. Ik word door sommige moderne kwekers zelfs als bonsaiboom geleverd.
Ik zei al: ik ben van nature een heel dienstbare boom. Mijn hout is, als het vers is, makkelijk te gebruiken om houtsnijwerk en gebruiksvoorwerpen van te maken, zoals lepels en speciale klompen voor vochtig werk. Onder water wordt mijn hout keihard en en wordt het zelfs gebruikt voor heipalen (in Venetië bijvoorbeeld), pompen, bruggen en beschoeiingen. Boeren gebruikten mijn takken ook voor bezemstelen, bonenstaken, paaltjes en pootjes voor meubels. Muzikaliteit zit mij in het bloed. Midwinterhoorns worden nog steeds uit mij gesneden, en wichelroeden en fluiten van mijn dunnere takken. Leerlooiers gebruikten mijn sappen om er looistoffen en verfstoffen uit te halen. Tegenwoordig word ik verwerkt in spaanplaat en er wordt houtskool van me gemaakt omdat ik zo heet kan worden. Mijn jonge elzenkatjes zijn bij de bloemist vaak de eerste lentetakken.
Mensen die zich bezig houden met natuurgenezing gebruiken mijn sap en mijn bladeren. Ze werken ontstekingsremmend, tegen reuma, puisten en zweren.
Samenleven, samen mesten
Ik werk hard voor mensen, maar ook voor de tuin. Ik trek veel water uit de grond en verdamp een groot deel daarvan. Dus als je je grond droger wilt hebben, dan heb je aan mij een goede. Mijn diepe en uitgebreide wortelstelsel heeft wortelknollen. Mijn knollen kunnen wel vuistdik worden. In mijn wortelknollen leef ik in symbiose samen met een bacterie die stikstof uit de atmosfeer kan binden. Ik zorg voor voedsel voor haar en zij geeft mij en mijn omgeving stikstof. Ook mijn blad bevat als het afvalt veel stikstof. Dus als ik het laat vallen, gooi het vooral niet weg maar hark het op je border. Ik ben een soort automatische groenbemester.
Elzenkoning, elfenkoning, heksenboom
Er doen veel verhalen over mij de ronde. Goethe heeft een beroemd gedicht geschreven “Der Erlkönig”, de elzenkoning. De elzenkoning is een sprookjesfiguur (waarschijnlijk ontstaan door een schrijffout van een sprookjesverzámelaar die het eigenlijk over een elfenkoning had). De elzenkoning leeft in moerassen en heeft het voorzien op zielen van reizigers, kinderen in het bijzonder, die hij naar de onderwereld wil trekken. Het gedicht beschrijft de tocht van een vader die te paard op weg is met zijn ijlende kind. Het kind ziet steeds dat ze achtervolgd worden door de elzenkoning, die hem uit zijn vaders armen wil sleuren. De vader stelt zijn zoon steeds gerust door te zeggen dat het maar mistflarden zijn. Aangekomen op hun bestemming is het kind dood, de elzenkoning heeft het toch te pakken gekregen. Het gedicht is vele malen op muziek gezet.
Verder is er een prachtig boek, “De elzenkoning”, geschreven door Michel Tournier. Het gaat over de dubbelzinnigheid van het monster, “degene die nagewezen wordt door de anderen”. De elzenkoning is hierin een dubbelfiguur: zowel de kinderrover als de kinderredder.
Mijn familie zagen de Germanen als de boom waar de eerste mens van gemaakt was. We waren gewijd aan Thor, de god van vuur, donder en vruchtbaarheid. Mogelijk omdat mijn blanke hout, als je het afzaagt, bloedt als was ik een mens. Ook schijnt de bliksem makkelijker in te slaan bij onze familie dan bij anderen. De Kelten brachten mij ook in verband met de cyclus van leven en dood. In sprookjes kom ik voor als rustplaats voor heksen. In Engeland was het vroeger zelfs verboden mijn familie om te hakken, uit angst dat je daarmee je de wraak van geesten en heksen over je af zou roepen. Mijn takken zetten mensen voor ramen en deuren om heksen te weren. Het christendom zag ons dan ook vooral als een heidense broedplaats voor de duivel. Ach, ik laat het over mijn kant gaan, de mensen praten zo veel.
Iris