De wilg: muzikant met depressieve kant

Bomen met bomen

Aflevering 6 Voor mij staat een taaie wiegende gestalte te ruisen. Zijn uiterlijk is gehavend en slordig, zijn kroon warrig, zijn voeten nat. Om zijn kruin zoemen onnoemelijk veel insecten. Hij heeft zich feestelijk getooid met schattige wollige katjes, een artistiek en gevoelig typje denk ik. Hij verspreidt wel een heerlijke zoete geur. Soms is hij moeilijk te verstaan en mompelt wat in zichzelf en staart over het water. Aan het woord in onze rubriek bomen met bomen is deze keer de wilg.

“Ja ik ben wel echt een Hollander. Ik houd van het water. Ik sta graag aan de oever te mijmeren speel een wijsje in de wind. Onze Latijnse naam Salix is afgeleid van het Oudindische salila wat water betekent. Ik ben misschien niet mooi, maar er is geen Hollandse landschapsschilder die mij niet ergens op een doek heeft afgebeeld. je komt mij overal tegen. Toch laat ik me niet makkelijk kennen, al denken de mensen wel dat ze me kennen. Er zijn wel 500 soorten van mijn familie, en die uit elkaar houden is een hele kunst. In Nederland komen een tiental soorten wilgen voor. Er is zelfs een wilg-key determineerapp gemaakt om ons uit elkaar te houden. En dan zijn we ook nog familie van de populier. Ze noemen ons wel pioniers. Nieuw land, een waterkant: geef ons half de kans, steek een tak in de grond, en we groeien uit tot een boom of een struik. Vandaar dat bij jullie op het terrein zo veel van ons uit de kurketrekker familie staan. Mensen steken zo’n leuke paastak uit een bloemstuk in de grond en voor je het weet, zijn wij een volwassen boom. Daarom zagen mensen ons misschien vroeger als een symbool voor vruchtbaarheid.”

Pionier
“Wij bereiden de grond voor voor de anderen, op ons kun je in zekere zin bouwen. Wij maken de slootkant stevig en daarna kunnen anderen er ook groeien. Wij zijn natuurlijke oevermakers. Zonder overdreven op te scheppen durf ik te zeggen dat wij het beter doen dan die tropische beschoeiing die jullie hebben. Ons is vaak niet zo’n heel lang leven beschoren. Wij zijn een beetje waaibomenhout. We breken af, we splijten, waaien om. Maar we geven niet niet snel op, uit de delen groeien we gewoon weer op. Onze wortels krijg je niet zo maar weg, een klein stukje laten zitten en wij groeien weer uit tot een boom. ”

Buigzaam en behulpzaam
“Mijn naam, Wilg, is afgeleid van het oud-Engelse “welig”, buigzaamheid. Onze takken kun je dan ook door hun buigzaamheid goed gebruiken voor vlechtwerk. Mensen maakten er hekken van, manden, en wanden om klei en leem tegenaan te plakken. Tegenwoordig gebruiken ze ons voor geluidswallen. Je kunt ons voor het goede doel mishandelen, daar komen we wel weer bovenop. Snij onze takken maar, ontdoe ons van onze bast, hak ons gedeeltelijk om, wij leven toch wel door. De kachel kan je beter niet met me aanmaken. Ik geef niet veel warmte, ben zelf een koukleum, maar maak houtskool van mij en je kunt buskruit van me maken. Dan kan ik plotseling heel snel ontvlammen. Ach ik ben behulpzaam, moet je een kist of krat maken, houtwol, een cricketbat, klompen, papier, touw, bezemstelen. Wil je leerlooien? Ik help je. Eskimo’s gebruikten ons hout voor het geraamte van hun kajaks. Klompendragers beweren dat klompen van ons hout beter van kwaliteit zijn dan die van populierenhout, warmer en ze kunnen beter tegen water. ”

Jankerd
“Ik ben zelf nogal sentimenteel, een jankerd zelfs, vooral als ik gedronken heb. Van binnen ben ik een watje. Dat is mijn donkere kant. “Treurwilg” roepen ze dan. Daarom maak ik misschien wel muziek. Fluiten worden uit mijn hout gemaakt, harpen en natuurlijk de lier. ( Je kan je lier ook weer in de wilgen hangen als je hem kwijt wilt). Ik kan ook geen pijn zien lijden. Vandaar dat ik graag mijn bast afgeef. Daar zit salicine in, een pijnstiller, het hoofdbestanddeel van aspirine.Zo verlicht ik de pijn onder de mensen. Je kan er trouwens ook je haar mee zwart verven, voor een meer Gothic uiterlijk, maar dit terzijde. ”
“Ik word ook in verband gebracht met de dood en het dodenrijk. Je wilt niet weten op hoeveel grafstenen en rouwkaarten ik sta afgebeeld. De Germaanse god Vidharr woonde volgens de legenden in een wilgenbosje. Die rukte zo een wolf die zijn vader had opgegeten in tweeën, dat is een jongen naar mijn hart. Bij de Kelten is mijn boom gewijd aan de godin Cerridwen. Dat was echt een enorm krachtige heks. Ze had een spuuglelijke zoon en brouwde een krachtige toverdrank die hem zo slim en wijs zou maken dat alle vrouwen toch verliefd op hem werden. Ze was de beschermvrouwe van de inspiratie van kunstenaars, van de gedaanteverwisseling en van leven en dood. Bij de oude Grieken werd ik in verband gebracht met de muzen, die alle kunstenaars inspireerden. In de Bijbel hebben ze het dan weer niet zo op mijn familie. Judas heeft zich aan een van mijn soort opgehangen en Jezus werd geslagen door mijn takken staat er. Ach, iemand moet de schuld hebben, denk ik dan.”

Vroegbloeier en bijenvriend
“Ik ben en vroegbloeier. Als er nog nauwelijks iets bloeit verspreid ik al enorme wolken stuifmeel. Niet dat daar veel nageslacht uit voorkomt. Wij moeten het hebben van de stekken, de takken in de grond. Maar wie er echt baat hebben bij mijn zaad, zijn de solitaire bijen en de zweefvliegen. Die jongens en meiden zorgen voor het grootste deel van de bevruchtingen van planten. Als die geen plek meer hebben dan moeten jullie honger lijden. Ik houd van bijen en zij van mij. Mijn katjes verspreiden de zoetste honinglucht die je maar kunt bedenken. Daarmee lok ik die insecten. Ik deel graag mijn stuifmeel en nectar met mijn kleine vrienden. Wilgenhoutboorder, alleen de naam al, is een vlinder die graag zijn eitjes op mijn bladeren legt. Daar komen dan vervolgens de allervetste en grootste rupsen uit die er in Nederland voorkomen. Monsters zijn het. Verder bied ik ruimhartig gastvrijheid aan allerlei zwerfvolk: vogels, marters, vleermuizen, die houden van mijn holle stammen.”
Iris