Een heer van stand: de eik

Bomen met bomen

Aflevering 4 Deze keer in onze serie bomen met bomen een interview met een heer van formaat, een heer van stand. De koning van het woud wordt hij genoemd, de eik. Hij heeft een indrukwekkende gestalte en torent boven je uit met zijn enorme enorme kroon. Zijn penwortel rijkt diep in ondergronds water.

Napjesdragers
Onze familie heet de napjesdragers. We hebben wel 400 ondersoorten wereldwijd. In Nederland wonen vooral de Zomereik, de Wintereik en hier en daar wat Amerikaanse eiken. De zomereiken kom je het meest tegen. Wij verliezen uiteindelijk wel ons blad in de winter. Onze eikels hebben steeltjes, die van de wintereiken niet. De blaadjes van de wintereiken hebben juist weer een langer steeltje dan die van ons. De wintereiken dragen hun blad tot bijna aan de lente. We zijn forse jongens, we kunnen zo maar een metertje of 40 hoog worden, dat doen weinig bomen ons na. Wij zijn dus niet zo geschikt voor een stadstuintje, wij wonen graag op een landgoed. Wij werden vaak gebruikt als “scheiboom’, wij geven de grenzen van het terrein aan. Die Amerikaanse eiken, tsja die zijn hier naar toe gehaald omdat ze zulke mooie herfstkleuren hebben en omdat ze ook op slechte grond veel hout leveren. Toch zijn ze niet helemaal uit hezelfde hout gesneden als wij, hun hout is echt minder van kwaliteit, ze zijn wat kleiner, ze rotten wat makkelijker.

Broodnijd
Wij worden vrij oud in de familie. De meesten halen de 200, 300 jaar met gemak. Wij zijn de bewoners van de oerbossen, voor zover die er nog zijn dan. Ik heb ook familieleden die zo’n 1400, 1500 jaar oud zijn. Dat zijn echt reuzen, die hebben makkelijk ene stamomvang van meer dan 10 meter. We zijn allemaal uit de kluiten gewassen in de familie. Als we niet zo vreselijk vervolgd waren door de christenen dan zouden er nog veel meer oudjes in onze familie over zijn. In opdracht van de katholieke kerk zijn echt hele volksstammen van mijn familie uitgeroeid. Soort broodnijd. Wij werden vereerd, we deden dienst als heilige plaats, een soort buitenkerk. Er werd recht gesproken onder onze kruinen. Onze stammen werden uigehold om er doodskisten van te maken. Overwinnaars kregen vroeger een krans van onze takken op hun hoofd bij wijze van kroon.

 

Iedereen kent natuurlijk ook Panoramix, de druide van Asterix en Obelix, die klom in ons eiken om maretak te zoeken, om daar zijn toverdrank van te maken. Jullie hangen nog steeds met de kerst mistetoe (de engelse naam voor maretak) op met de kerst, daar zijn die druiden mee begonnen. Die druïden die waren dol op ons en plantten ons overal aan. Lees je klassieken er maar op na: Tacitus, Caesar. Vaak waren gewijd aan goden die iets met donder en bliksem te maken hadden. De zware jongens uit de goden wereld. Het schijnt dat de bliksem ook wat vaker in ons slaat dan in andere bomen. Tsja, hoge bomen vangen niet alleen veel wind. Dat trokken die papen niet en we werden met wortel en tak uitgeroeid, vaak levend verbrand.

 

Mast
We zijn altijd goed geweest voor onze onderdanen. Noblesse oblige. We voorzien de mensen van duurzaam timmerhout. Als je iets wil maken dat niet stuk te krijgen is, dan gebruik je ons hout. Schepen bijvoorbeeld, vloeren en meubels die honderden jaren mee gaan. De hele vloot van de VOC was van ons hout gemaakt. Daar heeft nederland zijn rijkdom aan te danken, aan ons. Wijn- en whisky-vaten zijn gemaakt van ons hout. Onze bast leverde looizuur voor de leerlooierijen. De bast van mijn neven in Spanje levert kurk op. Snippers van ons hout worden gebruikt om ham en vis te roken. Inkt werd er gemaakt van de gallen van onze galwesp. Onze mast, de oogst van onze eikels was uitgelezen voedsel om je varken mee vet te mesten. Mensen lusten onze eikels niet, te veel tannine, is giftig voor ze. De boeren geloven dat als  er veel eikels zijn het een goed oogstjaar wordt, een mastjaar noemen ze dat.

Leven en laten leven
Wij zijn van leven en laten leven. Door onze kromme takken komt er altijd wel wat licht op de grond. Dat betekent dat in onze eikenbossen onderbegroeiing is. Daar houden dieren van. Dat is heel anders dan een beukenbos, die smoren echt alles wat in hun buurt komt. Wij hebben ook zo onze kleine helpers onder de dieren. Onze eikels vallen niet ver van de boom. Dat heeft zijn beperkingen, want daar kun je als jonge boom niet goed groot groeien. Daartoe hebben we dan hulp van gaaien, eekhoorns en bosmuizen. Die verzamelen onze eikels om ze op andere plaatsen, waar een jonge boom kan opgroeien tot een stevige vent, onder de grond te stoppen. In ruil daarvoor voorzien wij ze van voedsel en schuilplaatsen.

We zijn eigenlijk een soort ecosysteem, een soort koninkrijk op onszelf. Er komen wel 400 micro-organismes voor op ons. Er zijn ook nogal wat paddenstoelen die zich op ons thuis voelen , zoals de biefstukzwam. We geven een plaatsje aan epifieten, een soort korstmossen, als er tenminste niet te veel zure regen valt. Er zijn nogal wat vlindersoorten die wij gastvrijheid verlenen: de eikenpage, de wintervlinder, en de groene eikenbladroller bijvoorbeeld. Eikenprocessierupsen horen ook bij ons, we zijn er niet zo dol op. Zo half april begint het gedonder. Als ze een paar keer verveld zijn krijgen die rupsen brandharen en daar hebben jullie mensen een hoop last van. Wij worden er wel kaal van, van dat gevreet, maar we overleven het wel. De eikenspintkever daar hebben we echt een broertje aan dood, echt een ongenode gast, die kan ons er nog wel eens onder krijgen door gangen te graven onder onze bast.

Bij jullie op het complex staan zelfs wat jonge gastjes van onze familie, vaak geplant door de muizen en de gaaien. We groeien langzaam, maar gestaag. Boompje groot, plantertje dood, daar kun je bij ons wel op rekenen. Of  mensen ons daar met rust gaan laten en onze jonkies het daar honderden jaren gaan uithouden? Ik heb zo mijn twijfels.

Iris